Hubert slenterde de hakkenbar binnen, een ruimte van hooguit vier vierkante meter, in hartje stad. De zaak was met hem als enige klant al goed gevuld. Omdat hij de hakkenbarkeeper niet aantrof nam Hubert uitgebreid de tijd om eens om zich heen te kijken en hij verbaasde zich over de grote aantallen verschillende naambordjes met dito lettertypes, en over het grote volume aan sleutels. En over het totale gebrek aan hakken, toch het product waar de winkel z’n naam aan ontleende.
“Ehum”, hoorde hij plots achter zich. Klaarblijkelijk was de hakkenman in een soort vooronder werkzaam geweest, want hij stond nu achter de desk waar hij niet zou kunnen zijn terechtgekomen zonder dat Hubert hem had opgemerkt. “Ehum” kucht hij andermaal en vroeg toen: “Wat kan ik voor u doen?” “Eigenlijk niets”, zei Hubert en omdat hij wel aanvoelde dat de man daar geen genoegen mee zou nemen, vervolgde hij: “nou, ziet u, ik wil eigenlijk een extra gaatje in m’n riem. Een gat dus. Dat is dus eigenlijk niets. Dat stukje leer dat u eruit stanst, mag u dan gerust houden. Ik neem gewoon genoegen met niets en zal u dienovereenkomstig betalen.”
De man achter de desk was even volledig uit het lood geslagen. Je zag hem met zichzelf overleggen over de vraag of hij van doen had met een volslagen idioot, of dat hij slachtoffer was van een grap, al dan niet met een verborgen camera. Hubert hield vol. “Net zoals het nut van een emmer eigenlijk bestaat uit het niets. Daaraan ontleent de emmer z’n functie. Als het niets in de emmer wordt vervangen door iets, neemt daarmee de functie in ieder geval op z’n minst een béétje af. Al naar gelang de volume van het iets dat in het niets wordt opgenomen.”
Het geduld van de winkelier raakte op. “Wilt u nu eens ophouden. Ik sta hier niet voor niets!” Hubert dacht daar heel anders over en trok geagiteerd de riem uit zijn broek. Juist op dat moment passeerden twee stadswachten de winkel. De waargenomen stemverheffing en de uitgetrokken broekriem leken voor hen duidelijke signalen van een oplopend handgemeen en ze stonden dan ook klaar om in te grijpen.De dikste van de twee brulde “En wat is hier aan de hand, heren?” Waarop plotseling de harmonie als donderslag bij heldere hemel tussen de winkelier en zijn klant intrad en zij in koor riepen: “Oh, niets!”