Altijd weer die zelfde koppen,
weer die zelfde kastelein.
Altijd weer die zelfde moppen.
Maar zal zij er dit keer zijn?
Het is dat eeuwige verlangen
en ik – d’onzekere, de bange –
ik zit te wachten in een hoek,
laat me echt door niemand stangen;
veins diep opgaan in een boek.
Als ik dan te elfder ure
bleek voor niets te zitten gluren
en met een stuk weer in m’n kraag
de barman om de nota vraag
en te laat als ied’re keer
op m’n barrel huiswaarts keer,
stuwt het bloed weer in m’n kruis:
m’n lieve vrouw is gewoon nog thuis!